![]() |
Een zonnig perron. Hier en daar staart iemand verveeld voor zich uit. Een duif struint tussen voeten en banken naar verdwaalde kruimels. Een leren schoen wuift de ongewenste bezoeker weg. ‘Laat dat beest toch!’, sist een stem. De eigenaar van de schoen fronst de wenkbrauwen. ‘Maak je niet druk. Het is maar een duif.’ Hij kijkt weer naar zijn krant. De duif zoekt zijn heil verderop. Het leven gaat door.
“All animals are equal. But some animals are more equal than others.”
Deze regel, hoewel metaforisch bedoeld, uit het welgekende boek Animal Farm van George Orwell, lijkt de visie van de gemiddelde mens te weerspiegelen. En ons oordeel is heilig. Onweerlegbaar. In é én seconde bepalen we welke dieren onze aandacht en liefde verdienen. Zonder verpinken beslissen we over leven en dood.
Je eet biefstuk, want koeien staren je zo dom aan als je voorbij loopt. Je eet geen paardenvlees, want ‘s zaterdags ga je naar de man ¨ge en paarden hebben trouwens geen kop, maar een hoofd. Proeven op ratten vind je acceptabel. Ratten zijn ongedierte, dat weet toch iedereen. Waspoeders testen op mensapen kan dan weer niet, want je zag eens een aap in de zoo die je recht in de ogen keek. Je eet kotelet, want varkens rollen in de modder. Maar je hond slaapt bij je op bed.
Nochtans zit er paardenvlees in je favoriete frituursnacks en is een varken even slim als jouw viervoetige bedgenoot. Bij de hindoes is de koe heilig, joden en moslims vinden varkensvlees onrein en in Korea eet men hondenvlees. Jouw oordeel wordt dus niet gedeeld door de volledige mensheid.
Waarom ? Omdat het gebaseerd is op vooroordelen, je ingegeven door je school, je werk, je geloof, je omgeving, je favoriete tijdschrift. Wij beoordelen dieren vanuit ons twijfelachtig, menselijk standpunt. Naast culturele gewoonten en de aaibaarheidsfactor, stoelen we dat standpunt vooral op de door ons vermeende intelligentie.
Indien – en ik zeg indien – dieren werkelijk dommer zouden zijn dan wij, waarom zou ons dat dan het recht geven bezit van hen te nemen ? Is een slim kind dan ook meer waard dan een minder intelligente koter ?
Overigens, de manier waarop we deze intelligentie meten, bewijst enkel ons eigen gebrek aan kritisch denkvermogen. Om onverklaarbare redenen zijn we ervan overtuigd dat een dier zoveel mogelijk op een mens moet lijken. Een dier kan niet praten, zeggen we dan. En dat terwijl de taal van bijvoorbeeld walvissen en dolfijnen minstens even verfijnd is als de onze, dieren vaak over tientallen kilometers met elkaar kunnen communiceren – zonder allerlei electronische hulpmiddelen – en elkaar ook echt begrijpen, vaak enkel via lichaamstaal.
Jouw poedel weet perfect wat de bouvier van de buren bedoelt als hij kwispelend op hem afrent. Maar als wij mensen met iemand in contact komen die een andere taal spreekt, zitten we met de handen in het haar. En zelfs als we dezelfde taal – én hetzelfde dialect – spreken, is het nog niet zeker dat we elkaar werkelijk begrijpen.
Dieren wenden hun soorteigene intelligentie aan om die dingen te doen die nodig zijn om te overleven, voedsel te vinden en zich voort te planten. Ze voeren geen communautaire discussies, maken geen realityprogramma’s, hebben geen drukke agenda’s, volgen geen assertiviteitscursussen, verzinnen geen zinloze bureaucratische instellingen en hebben geen burn-out op hun vijftigste.
Het feit dat wij, de diersoort homo sapiens sapiens, deze dingen wel ‘rijk’ zijn, zegt meer over de tekortkomingen van onze samenleving dan over de intelligentie van andere diersoorten.
De man met de krant begrijpt de duif dus niet, maar de duif begrijpt net zomin waar die vreemde man zich in godsnaam over opjaagt.
Leen Raats,
journalist/activist Bite Back